fbpx

8 DECEMBER
17.00
KONINKLIJK CONSERVATORIUM VAN BRUSSEL

PROGRAMMA

Concertino voor cello en strijkorkest op. 43 bis (1948)

Fantasie voor cello en orkest op. 52 (1951-53)

Kamersymfonie nr. 4 op. 153 (1992)

16.00 Dialogue rond Weinberg met Katarzyna Naliwajek en Nicolas Bacri

PRIJS LIJST

24 € (ter plaatse)
20 € (voorverkoop)
12 € (verlaagd)

Het Concertino op. 43 bis en de Fantasie op. 52 toont Weinbergs grote talent voor het concertante componeren en tegelijkertijd zijn grote affiniteit met de expressieve klank van de cello. Hoewel dit stuk gecomponeerd werd in een zeer donkere periode van zijn bestaan, klaart de muziek tenslotte op en ontsnapt zo aan de zwaarte van zijn levensomstandigheden.

De Kamersymfonie nr. 4 is Weinbergs ultiem voltooid werk. Een muziek die vaak ingetogen is en waarin de klarinet, als verlichte boodschapper, nog een laatste keer verkondigt hoezeer de muziek de kracht heeft ons noodlot te overstijgen.

Ondanks het feit dat hij vooral piano speelde, wist Weinberg altijd opmerkelijk goed te schrijven voor strijkinstrumenten. Misschien is dit te danken aan zijn jongere jaren, toen hij zijn vader nog bijstond bij zijn werk als violist en verantwoordelijke van het theaterorkest van Warschau. In het strijkersrepertoire, gaat de eer in het bijzonder naar de cello, met 5 werken voor cello solo, twee sonates met piano en drie concerto’s.

In het voorjaar 1948 begint een andere pijnlijke periode voor Weinberg. Zijn schoonvader, de joodse acteur Solomon Mikhoels, wordt in januari vermoord op bevel van Stalin, waarna Weinbergs familie onder nauw toezicht wordt geplaatst tot Weinberg uiteindelijk gevangen wordt genomen in 1953. Ondertussen wordt de « anti-formalistische » campagne opgezet die tot Stalins dood zal duren en talrijke Russische kunstenaars zal treffen, waaronder Weinberg. In deze context schreef Weinberg het Concertino op. 43 bis. Het Adagio is een lang klaaglied dat subtiel wordt ondersteund door het orkest. Het Moderato espressivo roept een ancestrale Joodse en misschien Oezbeekse dans op, ook aangehaald in het laatste deel van Khatchaturians trio voor viool, klarinet en piano: is het een herinnering uit Tasjkent waar Weinberg Natalya Vivsi-Mikhoels ontmoette, die hij later zou huwen? Het derde deel, Allegro vivace, maakt plaats voor het meesterschap van de solist, waarbij men het orkest hoort reageren op de gedurfde virtuositeit van de cello. Het Adagio begint met een cadenza die de terugkeer van de melodie van het eerste deel aankondigt, waarbij de violen in dialoog gaan met de solist. De alomtegenwoordigheid van de Joodse muziektaal is ongetwijfeld een reactie op de moord op zijn schoonvader zeven maanden eerder. Veel elementen van het Concertino op. 43 bis zijn overgenomen in het Concerto, een meer ontwikkelde versie van dit stuk waarvan de creatie in 1957 door Rostropovitch werd gebracht. Het manuscript van het Concertino werd onlangs ontdekt en het lijkt erop dat men kan bevestigen dat deze versie met kamerorkest een origineel en voltooid werk is dat voor het concerto werd uitgebracht.

De Fantasie op. 52 is geschreven in diezelfde obscure periode. Weinberg heeft waarschijnlijk een deel van zijn werken vernietigd, of misschien werden ze ter controle voorgelegd aan de autoriteiten en nooit teruggegeven. De partituren die nog overgebleven zijn, hebben als titel: Sinfonietta, Sonatine, Rhapsody, Poolse aria, Feestelijke opening, … en getuigen van de noodzaak om aan de toen geldende officiële voorschriften te voldoen voor het schrijven van zijn muziek. Weinig van deze stukken worden gecreëerd voor de dood van Stalin. Tot nu toe is er nog weinig bekend over de Fantasie op. 52, waarvan de compositieperiode zich over twee jaar uitstrekte, wat zeldzaam is in Weinbergs werk (het Concertino op 43 bis werd in vier dagen geschreven). Bestaande uit verschillende in elkaar overlopende delen, wordt het werk gekenmerkt door een opbouw in boogvorm (versnelling naar een energieke dans en een lange cadens, gevolgd door een progressieve vertraging), door talrijke thema’s uit de folklore (die musicologen nog niet allemaal hebben kunnen identificeren), en door een originele instrumentatie die een trompet, een fluit en drie hoorns aan de strijkers toevoegt.

In de laatste 10 jaar van zijn bestaan schreef Weinberg 4 symfonieën voor kleine ensembles die hij “Kamersymfonieën” noemde. Deze naam lijkt niet zozeer door het kleine formaat te zijn ingegeven (dat men trouwens al vindt in de tweede, zevende en tiende symfonie), maar eerder door het meer ontspannen en toegankelijke discours dat hen onderscheidt van de symfonieën 20 en 21, die hij in dezelfde periode componeerde.

Voor de eerste drie kamersymfonieën transcribeert Weinberg gedeeltelijk of met toegevoegde delen respectievelijk zijn 2e, 3e en 5e kwartet, ongetwijfeld beïnvloed door het succes van Rudolf Barshai’s transcripties van enkele strijkkwartetten van Sjostakovitsj. De Kamersymfonie nr. 4, laatste werk dat Weinberg voltooide, is in één stuk dat in 4 delen is opgebouwd. Ze staat niet echt in relatie tot een ander stuk, maar begint wel met een aangrijpende passage uit zijn opera “Het portret”, waarna we het tweede thema van het 17e kwartet horen. Meer dan ooit put Weinberg uit zijn “grote ketel waar al mijn thema’s naast elkaar bestaan…”. Doorheen het hele werk onderbreekt de klarinet het orkest, gaat dan weer de dialoog aan met de viool- of cellosolo’s, of komt plots tevoorschijn uit de orkestmassa… Misschien is het de verpersoonlijking van de componist, die ons op deze manier een laatste getuigenis wil geven van de buitengewone lotsbestemming van ziin leven.