
8 DECEMBER
11.30
PALEIS DER
ACADEMIËN
PROGRAMMA
Pianotrio op. 24 (1945)
Präludium und Arie. Larghetto – Toccata. Allegro marcato – Poem. Moderato – Finale. Allegro moderato
Kwintet voor piano en strijkers op. 18 (1944)
Moderato con moto – Allegretto – Presto – Largo – Allegro agitato
PRIJS LIJST
18 € (ter plaatse)
15 € (voorverkoop)
9 € (verlaagd)
Twee werken met een uitzonderlijke vitaliteit geschreven door een jonge componist, een uitzonderlijke pianist, die sinds kort een hechte vriend van Sjostakovitsj is geworden.
Als eerbetoon aan zijn voorganger, liet Weinberg zijn Trio op. 24 met een meesterlijke neoklassieke Prelude beginnen. De Toccata met zijn euforische gedrevenheid, het Poem van dromerige lyriek en de Finale met zijn veelzijdig karakter stellen uit 4 verschillende delen een verbazingwekkende eenheid op.
Het Kwintet op. 18 getuigt van de creatieve kracht van Weinberg. Vredige melodieën, naïeve marsen, anachronistische refreinen, cabaretwalsen, Ierse jigs, gonzende rondes, … Deze diverse stijlen brengt hij op zulk een briljante en vakkundig georkestreerde manier samen, dat men van de 5 delen telkens wordt overtuigd.
Het Trio op. 24 en het Kwintet op. 18 zijn ongetwijfeld twee meesterwerken in het repertoire van deze twee configuraties. De vriendschap tussen Weinberg en Sjostakovitsj is nog vrij recent en de wederzijdse beïnvloeding tussen de jonge componist en degene die hij als zijn mentor beschouwt is al duidelijk merkbaar. Om de jongere generatie Sovjetmuzikanten aan te moedigen zich aan kamermuziek te wijden, schreef Sjostakovitsj zelf ook in 1940 een kwintet en in 1944 een pianotrio. De creatie van het Trio op. 24 werd gespeeld met de componist zelve aan de piano en met twee leden van het Beethovenkwartet, die ook de première van Sjostakovitsj’ trio uitvoerden. Een opname van het Kwintet op. 18 met het Borodin Kwartet en Weinberg aan de piano geldt nog altijd als referentie. Eén ding is zeker: Mieczyslaw Weinberg was evenzeer een uitzonderlijke pianist.
Het eerste deel van het Trio op. 24 opent, net als het kwintet van zijn voorganger, met een monumentale neoklassieke Prelude die aansluit op een vertrouwelijke Aria waar Weinberg een zeer persoonlijke inspiratie toont. De Toccata is van een buitengewone kracht, met een ritmiek die zeer complex is door de superpositie van muziek met variërende en soms asymmetrische ritmes. En het dansthema dat eerst door de viool wordt gespeeld, kan niet ontsnappen aan het ostinato dat in de eerste maten door de piano wordt opgelegd. Het Poem begint met een gedeclameerd recitatief aan de piano en wordt gevolgd door een lyrisch en melancholisch thema bij de cello, ondersteund door de vioolpizzicato’s. Wanneer ditzelfde thema tegen het einde van het deel wordt gespeeld door de viool, met begeleidende cello, herinnert het aan dat van Sjostakovitsj’ kwintet (4e deel: Intermezzo). Tenslotte krijgt de Finale in eerste instantie de vorm van een variatie op de melodie die de piano in de eerste maten speelt, soms onderbroken door een snelle vioolfiguur. Een wilde fuga die 300 maten lang in een luide dynamiek wordt gespeeld, leidt tot het hoogtepunt van dit laatste deel met de terugkeer van het thema van de Prelude dat in extreme nuances wordt gespeeld. Een licht wankelende wals laat de opgebouwde spanning los en brengt ons naar het einde van dit stuk, met een terugkeer van de rust die een herinnering aan de bijzondere sfeer van het einde van Sjostakovitsj’ trio van een jaar eerder oproept.
Het Kwintet op. 18 is een werk dat opvalt door zijn aparte verhoudingen. Het getuigt van de creatieve kracht van de toen nog maar 25 jaar oude Weinberg, gezien hij in hetzelfde jaar zijn derde kwartet schreef, zijn tweede vioolsonate, en twee briljante “Kinderboekjes” op. 16 en 19, een verzameling van 16 stukken voor piano solo die hij opdroeg aan zijn dochter Victoria. Het eerste deel van het kwintet baseert zich op twee motieven: enerzijds een serene en heldere melodie die door de piano wordt geïntroduceerd en anderzijds een kinderlijke mars die door de viool wordt gespeeld. Deze twee elementen ontmoeten elkaar en botsen in een dramatisch verloop tot ze een ietwat ongeordend hoogtepunt bereiken. Weinberg brengt de vijf instrumenten samen in een meer homogene schriftuur en laat op het einde van het Moderato con moto de muziek geleidelijk uitdoven. Het volgende Allegretto begint met een kort deuntje dat door de strijkers eenstemmig wordt gespeeld waarna een hectische cadans die onder meer op trillers is gebouwd opkomt bij de piano en de toon zet voor dit tweede deel: levendigheid, vrijheid, ruptuur en verzoening. In het Presto contrasteert het discontinue en versluierde thema van de snaren met de helderheid van de piano. Een wals, die net uit een cabaret lijkt te komen, en een tangoritme vervolledigen het thematisch materiaal. Zijn compositie speelt met deze tegenstrijdigheden, waarbij de verschillende elementen elkaar opvolgen en grillig worden vermengd. Het Largo is het langste deel. Het inleidende “unisono” van meer dan een anderhalve minuut is zo verontrustend dat de eerste harmonieën en de abrupte tussenkomst van de viool in de hoge tessituur een werkelijke bevrijding is van de spanning die dit verrassend begin teweegbrengt. De strijkers in een donkere atmosfeer maken plaats voor een lange pianocadenza die wordt onderbroken door de cello, gevolgd door de andere strijkers die de melodische voorstellen van de cello variëren en zo de partituur van slechts vijf instrumenten een zeldzame dimensie geven. Een herhaling van het thema in pizzicato luidt het einde in van een deel met een uitzonderlijk dramatische constructie. En het is met volkomen meesterschap dat Weinberg ons bevrijdt van deze spanning met het laatste Allegro Agitato. Een obstinaat motorisch rondo gaat vooraf aan een populaire dans met sterke Ierse invloed, soms zelfs gekarikaturiseerd in de pianopartituur. Met het oproepen van herinneringen aan vorige delen en herhalingen van motieven, vindt de muziek van het laatste kwart van dit deel weer normale proporties, en de terugkeer van het eerste thema, alsmaar zachter, geeft ons een vreemde indruk van geleidelijke uitdoving van de muziek.